Zo. Dat hebben we weer gehad. De elfstedenkoorts. Heel Nederland zat te hopen op een wonder. Ik ben zelf gestopt met schaatsen. Maar als mens met Hollands bloed in de aderen durf je natuurlijk niet hardop te denken: “Wat kan mij die Elfstedentocht schelen?” Dus zat ik op een gegeven moment ook te kijken naar een persconferentie over de Elfstedentocht. Het woord ijstransplantatie kwam voorbij. Bloedserieus. Straks voegen ze nog medicijnen aan het ijs toe om de kans op afstotingsgevaar kleiner te maken.
Ook al heb ik niet geschaatst, ik heb wel elke dag gedacht: “Ik zou eigenlijk moeten schaatsen, ik ben een mislukte Hollander.” Toen ik nog jeugdig en sportief was, was ik lid van een ijsclub. Toen ik ging studeren was het uit met de pret. Met af en toe een sportieve opleving (met meestal als doel de vetrollen buiten de deur te werken.)
Bij een sportieve opleving hoorde dat ik in 1996 een tocht ging schaatsen die ik vroeger reed met de club in Jisp. Het was een groot drama. Ik was het verleerd, stond scheef op mijn noren. Toen begon het wanhopige spel van schaatsen strakker doen. Of wacht, toch losser. Dat hielp niet. Extra sokken dan maar. Nee, juist toch uit. Ik heb watten in mijn schaatsen gedaan tegen een opkomende drukplek. Alles deed pijn. Ik had me er zo op verheugd. Uit frustratie heb ik mijn schaatsen in een vuilnisbak gegooid. Ik wilde er niets meer mee te maken hebben. Nooit meer. Soms heb ik het gevoel dat we allemaal meewerken aan een collectieve schaatsleugen: “Heb je ook zo lekker geschaatst?” Nou heerlijk, 60 kilometer”. “Geen kramp?” “Nee, geen centje pijn!”
Het is dezelfde collectieve leugen als vrouwen die zeggen dat strings lekker zitten. Die zitten niet lekker. Die trek je aan omdat het mooi staat. Een paar jaar geleden trapte ik er toch weer in. Er viel te schaatsen op een weiland achter de boerderij! Ik heb weer schaatsen gekocht. Ik was het drama van 1996 vergeten. Een beetje langzaam iets opbouwen zit niet in mijn aard. Als een dolle stier begon ik te schaatsen. Na tien minuten kletterde ik op mijn ribben. Ik heb zes weken niet kunnen ademen. De dokter van de huisartsenpost in Doetinchem keek me meewarig aan. Weer zo’n ongetrainde schaatser. “De meeste schaatspatiënten zijn vrouwen boven de 50” zei ze. Dus ik was nog eens een extra kneus omdat ik jonger was dan 50. “Hoe heb je het voor elkaar gekregen om op je ribben te vallen?” vroeg ze. Goede vraag. Je zou denken dat je een val opvangt met een arm. Ik zal het proberen te reconstrueren: Ik schaatste een paar slagen, merkte dat ik ging vallen, stak mijn beide armen in blinde paniek in de lucht(denk ik) en heb geroepen: “Oh, mijn god, ik heb mezelf weer eens overschat!”.
Sindsdien houd ik bij elke vorstperiode ramen en deuren gesloten. Op naar de voetbalkoorts die begint in juni. Het verschil met schaatskoorts is dat niet iedereen naar buiten rent om op elk willekeurig weilandje te voetballen. En van alles breekt. De meeste mensen houden hun koortsige voetbalhoofd erbij: ik voetbal nooit, dus dat ga ik nu ook niet doen. We kijken er alleen koortsachtig naar.