Ik heb een deadline. Ik schrijf een boek dat ingeleverd moet worden bij de uitgeverij voor 15 juni. Ik weet dat deze krant het liefst heeft dat je een Nederlands woord gebruikt daar waar het kan. Voor deadline bestaat geen goed Nederlands woord: inleverdatum dekt de lading niet. Dat klinkt veel te luchtig, alsof ik rustig en kalm af en toe een paar zinnen opschrijf, in het volste vertrouwen dat alles goed komt. De letterlijke vertaling van het woord deadline: doodzin, geeft beter weer hoe ik me op dit moment voel. Als je vertelt dat je een boek schrijft, krijg je vaak de reactie: ’Gaaf, ik wil ook een boek schrijven.’ Ik weet nu: mensen willen graag een boek geschreven hébben. Het schrijven op zich is één grote psychologische worsteling.
De uitgeverij bood me een contract aan omdat ze de columns in deze krant leuk vonden. Ze waren erg complimenteus toen ik op bezoek was in november 2011. Sinds ik bij hen onder contract sta, is het uit met de vleierij. Als ik weer eens een versie van het manuscript heb ingeleverd, krijg ik het terug, vol met strepen, doorhalingen en commentaar. Er staat in de kantlijn van alles gekrabbeld: ‘ Flauw, niet interessant, slechte zin, overbodig, niet boeiend, te oppervlakkig.’ Het meest intimiderende is de slottekst van de redacteur onder aan het manuscript: ‘Dit zijn mijn tips, doe er mee wat je wilt, jij bent de schrijfster.’ Net op het moment dat ik met mijn hoofd onder het kussen lig te bedenken dat ik helemaal niets kan, belt de redactrice met opgewekte stem:’ Hallo Irene, we zijn bezig met de omslag van het boek. Hoe wil je het eruit ziet? Jij bent de schrijfster, je weet natuurlijk precies wat je wilt.’ Kennelijk weten schrijvers wat ze willen. Het enige dat ik zeker weet is dat ik rimpels zag op de foto voor de omslag en dat ik hoop dat ze die weggummen. Ik zou me natuurlijk moeten bezighouden met de inhoud van het boek. Het rare is dat ik me steeds drukker maak over bijzaken: ‘Stel dat ik bij Koffietijd word uitgenodigd, wat trek ik dan aan?’ Soms slaan mijn hersens op hol en oefen ik alvast het interview met Matthijs: ‘Wat leuk Irene, een boek over je leven met een boer in de Achterhoek.’ ‘Ja Matthijs, daar woon jij toch ook een deel van de week, heb je al buurt gemaakt?’ ‘Ja, en ik ben lid van de buurtvereniging.’ ‘Oh Matthijs, dus je hebt ook een Abraham gekregen toen je vijftig werd?’ ‘Ja natuurlijk Irene en ik heb ook al een meiboom gezet.’ ‘Oh ja, malle gewoontes hebben ze in de Achterhoek hè, zeggen ze tegen jou ook ‘Jao jao’ als ze nee bedoelen?’ En dat wordt dan zo’n leuk gesprek in mijn fantasie, tussen twee importwesterlingen die in de Achterhoek zijn beland, dat er heel veel boeken worden verkocht. Terug naar de realiteit, naar de strepen in het manuscript.