Net als veel andere mensen volg ik de verrichtingen van wielrenner Robert Gesink op de voet. Hij doet uitspraken in de media waar alleen Achterhoekers op komen na grootse prestaties: “Ik dacht, ik doe eens gek” en “Ach, we blijven gewoon een beetje hobbyen.’’
Het volgen van de Tour de France is voor een groot deel jeugdsentiment. Ik was een vaderskindje en vond alles leuk wat hij deed. We tennisten samen en zaten elke zondag om 19.uur klaar voor Studio Sport om Ajax te volgen. Mijn broer haat sport dus wierp ik me op als plaatsvervangend zoon.
Mijn vader was een francofiel pur sang en elke zomer brachten we weken door op het Franse platteland. Op het moment dat de etappes in de Tour bekend waren, ging pa op zoek naar een mooi vakantieoord ergens op de route. Elk jaar zochten wij samen naar een mooi plekje langs de kant van de weg om de karavaan langs te zien komen. . We keken vaak etappes in cafés tussen de Fransen. Ze riepen: ‘Olllaláá les Hollandais!Cruyff!’’en trakteerden mij op citron pressé en mijn vader kreeg iets meer pastis dan strikt noodzakelijk. In de jaren 70 gingen alcohol en verkeer nog prima samen.
De Tour was niet te vergelijken met 2015. We kwamen zelden andere Nederlanders tegen in Frankrijk en wielrenners werden nog niet van hun fiets gereden door motorrijders met camera’s.
In 1976 stonden we met een paar mensen ergens op een berg in de Alpen de wielrenners op te wachten. Ik had met krijt ZOETEMELK op het asfalt geschreven. Toen hij langsfietste schreeuwden we “ HUP JOOP!’’Hij keek om en lachte naar ons. We renden hem natuurlijk niet in een vikingpak achterna. Hij werd dat jaar tweede. Alweer.