Toen ik verkering kreeg met Boer vroeg ik me af hoe ik als stadmens moest overleven op het platteland, zonder musea, bioscoopjes en toeristen om me aan te ergeren. Maar Boer had een aantrekkelijk lokmiddel achter de hand: ruimte voor katten!
Ik wilde altijd al een kat, maar mijn moeder werkte niet mee. Ze wist zeker dat zij moest opdraaien voor het verversen van de kattenbak. Hoe ze daar nou bij kwam? Toen ik op kamers ging wonen nam ik meteen een kat. Helaas werd Pippi gek van mijn veel te kleine woonruimte. Ze kon niet naar buiten en kwijnde totaal weg drie hoog achter. Ik bracht Pippi terug naar het asiel en liet mijn poezenwens los. Tot ik Boer ontmoette dus. Al snel stond de kat op de agenda. “Ik reis naar jou toe en in ruil krijg ik een kat,’’ onderhandelde ik. Boer kende uit zijn jeugd alleen katten die op de loonlijst stonden om muizen te vangen. Als dank kregen ze melk. Naar binnen mochten ze niet. Met lede ogen zag Boer aan hoe de kat oprukte in huis: “Die kat komt niet in de woonkamer,’’ protesteerde hij terwijl de kat er al heerlijk op de bank lag te slapen.
Inmiddels heb ik in twaalf jaar tijd zeven katten versleten. Mijn kitten Snip is voor mijn neus doodgebeten door Boers Duitse herder. De rest van de katten is verdwenen of verongelukt. Het woord platteland heeft een heel andere dimensie gekregen. Na de eerst platte kat sprak Boer: “Neem er nu maar twee, dan is de kans groter dat je er na een jaar nog één hebt. In de eerste jaren gaf ik ze nog duonamen: Snip en Snap, Saskia en Serge, Joeke en Lille. Maar wat moet Saskia zonder Serge? Ik heb net poes 8 en 9 opgehaald bij een boerderij. Ik hoop dat ze volwassen worden.