Vorige week stond de Varsseveldse kermis op het menu. Boer wilde zaterdag een stevige bodem leggen, voor we op stap gingen. Hij haalde wat overgebleven andijviestamppot met blauwe kaas uit de kelder. Hij eet altijd restjes en dingen die over de datum zijn, want oma zei: ”Je moet zuinig zijn op voedsel.’’ Ik begin er niet aan, maar bij hem gaat het altijd goed.
Ik heb vaak bedorven dingen gegeten in mijn jeugd: mijn moeder verwerkte melk over de datum in griesmeel- en andere onduidelijke pappen. Haar excuus was: “Ik heb hongergeleden in de oorlog; ik kan niks weggooien! ’Mijn vader, die last had van dezelfde oorlog zei dan: “Ik heb genoeg bloembollen gegeten, ik wil alleen nog maar vers eten.”
Wij kinderen, een soort tweedegeneratieslachtoffers in deze, ontwikkelden een stevig wantrouwen jegens mijn moeder. We inspecteerden ons eten grondig met de neus en wilden eerst de verpakkingen zien. Die waren uiteraard altijd onvindbaar. Broer, zus en ik ruiken nog steeds aan eten en drinken voor we eraan beginnen.
Op het kermisterrein strompelde Boer lijkbleek op me af: “Ik heb overgegeven,’’ en vertrok voor een nieuwe braaksessie.
We waren net gearriveerd en hij had, voor zover ik wist, geen bier gedronken tijdens het ontbijt.
Het verhaal van de brakende Boer ging snel rond en de diagnose was eenvoudig te stellen: hondsdagen.
Ik had er nog nooit van gehoord maar de sterkste verhalen kwamen los: ‘Mijn oma had de vrieskist tijdens de hondsdagen heel even open en alles was bedorven!”
Gelukkig wist iemand dé oplossing: lauwe cola.
Na de cola, nog wat maagoprispeningen en meer cola was Boer genezen. Hij verscheen weer op het kermisterrein. Vrienden keken hem verbaasd aan: ”Je was toch aan het braken?’’
‘’Ik had hondsdagen maar ik heb me herpakt’ zei Boer en we konden verder met kermisvieren.