Mijn moeder is dood. Ze nam een pil in en legde een afscheidsbrief neer.

Ze wilde leven aan de dagen toevoegen, maar geen dagen aan het leven.

Ze was chaotisch, maar dit regelde ze tot in de puntjes.

Ze was volstrekt duidelijk in haar wens tot zelfbeschikking en was blij dat ze dit met haar kinderen mocht bespreken.  Er ligt al jaren een euthanasieverklaring in huis. Wij zeiden: ‘Mam, je hebt hier niets aan als je dement wordt. Je moet meer regelen als je zelf je moment wilt kiezen. Voor je het weet lig je in een zieken-of verpleeghuis en dat wil je niet.’

Haar appartement stond vol recherche. Mijn zus had een motief zei ik: ‘Het scrabblebord van donderdag staat er nog en mijn zus had verloren.’ Toen werden we nog langer ondervraagd.

Mijn moeder had zich rot gelachen. Galgenhumor is in onze familie een staat van zijn.

De slaapkamer werd een plaats delict. Haar lichaam werd op sporen onderzocht. Net iets voor haar; het was bepaald geen gewone vrouw.

Als puber was ik boos: ‘Ik heb recht op opvoeding. Waarom praat je met mijn vrienden over de zin van het leven? Ik wil een moeder die zegt dat ik mijn kamer moet opruimen, die grenzen stelt en brood in huis haalt!’

Dat begreep ze. Ze zei dat ze niet anders kon en vroeg of ik haar wilde vergeven.

Ik zei: ‘Vooruit, omdat jij het bent.’ Ze stikte van het lachen.

Vriendinnen die onlangs met haar lunchten, theater, concert of museum bezochten, vragen: ‘Ze was op haar best, waarom nu?’

Sinds ze de pil in huis had, was ze opgelucht. Vorige maand was ze vrolijk bij mijn voorstelling in Winterswijk. Ze had ongemakken, pijn, stopte zich vol pijnstillers maar rollatorde er op uit.

Ik droomde dat mijn moeder met andere oude dames door de straten liep. Ze zwaaiden met stokken terwijl ze scandeerden: #ikdoenietmeermee#ikdoenietmeermee.