Ik had een reünietje in Amsterdam. Over het restaurant was goed nagedacht, want ook de vegetariërs en veganisten onder ons willen keus hebben. Als ik met Amsterdamse vriendinnen uit eten ga bestellen ze trouwens zelden iets dat op de kaart staat. Ze volgen een dieet of hebben een voedselintolerantie.  Mijn buurvrouw bestelde de quinoasalade met kikkererwten en geitenkaas, maar “Ik heb een geitenintolerantie dus ik wil feta in plaats van geitenkaas. En kunt u de paprika weglaten? Ik ben gevoelig voor nachtschade.’’

Ik dompelde stokbrood in mijn soep.

“Eet jij nog brood?? Tarwe is zó gemanipuleerd!” zei mijn buurvrouw geschokt.

“Sorry, ik ben een zondaar,” verontschuldigde ik me, “Eet jij alleen nog quinoa?” Ik sprak quinoa uit als kienoowaa.

“Het is Kienwah, niet kienoowa,” verbeterde ze me, “Quinoa is door de graancrisis heel duur geworden, ik laat nu twintig kilo tegelijk bezorgen.”

Ik stelde een kritische vraag: “Waar komt jouw quinoa vandaan? Peru?  Hoe is het hier gekomen. Met een vrachtschip?’’

“Het is hoe dan ook duurzamer dan tarwe, want er is minder water nodig

om het te verbouwen,’’ zei ze korzelig.  Mijn veganvriendin, links van me aan tafel, was lyrisch over flitsbezorgers: “Harstikke handig!”

Ik hapte toe: “Je hebt een hekel aan neoliberalisme en wilt een duurzamere wereld. Ik wil iets consumeren, nu meteen en waar ik zin in heb, is een neoliberale uitwas.”

“Ze brengen het met de fiets,’’ sputterde ze. “Sorry dat ik je duurzame feestje verpest, maar binnen tien minuten een Mexicaanse avocado in huis halen is niet duurzaam. Zelf naar een boer fietsen en daar seizoensgroenten kopen, komt meer in de buurt,’’ preekte ik door. “Laten we maar ophouden; we komen er niet uit,” concludeerde ze.

Nee, hier komen we niet zomaar uit.