Er is een kindeke geboren in de stal. De dag voor Kerst legden Boer en ik het kalf op een bedje van zaagsel. Omdat het beestje niet bij zijn moeder dronk, molk Boer de koe met de hand en gaf ik het kalfje een fles. Het was dat ik een blauwe overall aan had, anders had men me makkelijk kunnen verwarren met Maria.

Toen het kalf kon staan, tilden we het op en zette hem naast de uier van zijn moeder in de hoop dat hij zelf zou drinken. Dat deed hij niet, dus nu wordt het beestje geholpen door zijn baas. En moesten we na ons kerstdiner in het westen vlot weer terug naar het oosten.  Toen Boer nog melkvee had, kwam mijn familie naar de boerderij om samen te zijn met kerst.  Een melker vinden met Kerst was moeilijk.

Het eerste jaar van onze verkering in 2003, op tweede kerstdag, zaten we net aan de kalkoen, toen Boer opstond om bij een drachtige koe te gaan kijken. Terug uit de stal keek hij me aan: “Nummer 23 moet melk worden.” Ik begreep als enige in dit gezelschap dat er een koe moest bevallen. Ik trok een overall over mijn feestjurk aan en volgde hem naar de stal. Mijn Haarlemse familieleden hobbelden achter ons aan, mijn zus kortgerokt en hooggehakt en mijn broer op zijn slangenleren laarzen.  Op gepaste afstand, met dichtgeknepen neus, keken ze geschokt toe hoe ik Boer routineus assisteerde bij de bevalling van het kerstkalf. Ik gaf, in de juiste volgorde, een emmer met lauw water, touwtjes, glijmiddel en de krik aan. Ik gooide mijn gewicht op de krik en het kalf kwam kakkend, slijmend en bloedend op aarde. Zwijgend ruimden we alles op. Ik trok mijn overall uit, liep langs mijn bleke, gruwelende familieleden en vroeg: “Iemand nog een toetje?”

Sindsdien is alles anders. Ik weet niet wat het is; ze zeggen nog net geen U tegen me.