Toen ik eindexamen geschiedenis deed, mochten de bèta’s graag schamperen: “Lekker makkelijk, zo’n pretpakketvak.’’ Ik bekte terug: “Er is niets prettigs aan geschiedenis: denken jullie dat het leuk is om zes jaar lang te horen dat de mensheid elkaar de hersens in slaat?” Ik zat in de leerlingenraad en vond dat geschiedenis een verplicht eindexamenvak moest worden. Om te voorkomen dat we altijd dezelfde fouten maken. Daarnaast vond ik dat er een vak Empathie moest komen, met rollenspellen, om te ervaren wat pesten met je doet. “Oorlog is pesten in het groot,’’ was mijn stokpaardje.
Er werd hard om gelachen.
Omdat Boer en ik interesse voor geschiedenis delen, bezochten we de Slag om Grolle. Ik kwam aan de praat met een wethouder: “We willen Groenlo op de kaart zetten met dit evenement. Het leeft gelukkig goed onder de bevolking.’’ Alles is goed georganiseerd en tot in details doorgevoerd : op het slagveld, bij een aderlating en in het bordeel. In de kampen bereiden re-enactors maaltijden boven een vuurtje en brengen de nacht door in tenten op bedden van stro.
In de binnenstad is het bomvol: overal mensen in historische kostuums met de pullen vol bier. Het doet me aan carnaval denken. Ik vang gesprekjes op. “Leuk om in middeleeuwse kleding te lopen,’’ “Interessant om te leven zoals toen.’’ Ik krijg de neiging Suske en Wiske: de laaiende linies uit te delen (lekker laagdrempelig) dat zich afspeelt in de 80-jarige oorlog. Om de wereld uit te helpen dat deze oorlog niet plaatsvond in de middeleeuwen. Het is maar goed dat ik niets te zeggen heb in dit land. Je moest je mobieltje inleveren; ik zou het riool even openzetten voor de beleving en je werd overhoord: wat is de moraal van dit verhaal?
Ik doe moeilijk. Ik moet meer bier drinken.