Toen Rutte de Israëlische vlag hees dacht ik: Oei. Olie op het vuur, zout in wonden, polarisatie. Ik zou alleen nog maar met witte vlaggen zwaaien. Of één met een vredesduif. Na zes jaar geschiedenisonderwijs was het me duidelijk: de conflicten tussen Israël, Palestijnen en omringende landen zijn niet op te lossen. Wapenstilstanden zijn het hoogst haalbare. In mijn jeugd voelden heel veel mensen sympathie voor de jonge staat Israël, vanwege de holocaust. Op de lagere school leerde juffrouw van Gasteren ons haar favoriete Israëlische volksdans aan, de Mayim (water) en vertelde dat water hard nodig is in het land van melk en honing.Na mijn eindexamen wilde ik de wereld ontdekken en vroeg foldertjes op van Kibboetsen in Israël. Het zag er vredig uit op foto’s. Het waren dorpjes en landbouwbedrijfjes in een. Er werd gezamenlijk gewerkt en gegeten. Het ideaal van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en economische egalisatie, maakten de kibboets populair in de jaren 70 en 80. Mijn kritische vader vroeg: “Wat ga je doen in een kibboets?’ “Druiven plukken, volksdansen en lol maken met andere jongeren,” zei ik. Om eerlijk te zijn was mijn belangrijkste reden om erheen te willen, een manier om iets van de wereld te zien zonder geld uit te geven. “Sta je achter de Israëlische politiek? Ze breiden illegale nederzettingen uit en onderdrukken Palestijnen op grote schaal.” Met zijn vragen lokte hij boosheid uit. Pa vond antisemitisme doodeng, maar je werd in die tijd al een antisemiet genoemd als je een beetje begrip kon opbrengen voor de Palestijnse zaak.
Ik ben niet naar een kibboets gegaan. Het leek me toch iets te veel stelling nemen. In plaats daarvan werkte ik in een Amerikaans kinderkamp. Een stuk minder politiek beladen.