Toen ik Boer net kende, vroeg hij als ik moest werken: ‘Hoe laat ben je thuis?’ Ik zei dan: ‘Als het klaar is’, of ‘Afhankelijk van uitloop en files, tussen 18 en 21 uur’.
Daar is hij mee gestopt. Hij weet inmiddels hoe mijn werkende leven in elkaar zit. Als je in een maakproces zit probeer je je met collega’s aan redelijke werkdagen te houden, maar als het niet loopt of het beter kan, ga je door. Gelukkig snapt hij het: koeien en gewassen gaan ook altijd voor, zeven dagen in de week. Boer zijn is geen uurtje factuurtje. Sterker nog: de meeste uren zijn niet betaald. Daarin kunnen we elkaar de hand schudden.
Voor de Ode aan de Vrijheid die ik maak met een pianist/arrangeur moesten we de studio in. Ik had altijd al bewondering voor musici en muziekproducenten, maar ben nu nog meer onder de indruk van hun vakmanschap. Als iemand een noot aan de onderkant raakt waardoor het onzuiver is (ook als ik het zelf ben) krimp ik ineen, maar wat zij horen, gaat ver boven mijn pet. Als ik het goed vond klinken, leek het hen soms pijn te doen. Alsof ze aan alle kanten van hun hoofd oren hebben zitten. Ik dacht regelmatig: dat staat er mooi op en dan hoorde ik de mannen zeggen: ‘Die noot in maat 33 kan echt niet’. Opnieuw dus. En opnieuw. Nog een keer. Pauzes namen ze niet (pauze=lopend een boterham eten, op weg naar het toilet) want er stonden alweer nieuwe zangers klaar in de studio. Tussendoor was de producer op de computer aan het knippen en plakken met noten, sleepte hij gitaarsolo’s heen en weer, haalde ademhalinkjes weg, loste timingverschillen op en pitchte hij onzuivere noten. We begonnen zondag om 10 uur. We waren nog lang niet klaar om 22 uur en moesten stoppen. Dus komt er een werkdag bij. Of twee. Af is niet goed genoeg. Zeker niet als het om je eigen lied gaat.