Het is rustig in de Achterhoek; vrienden en familie zijn op vakantie. Boer kan niet lang weg in de zomer. De koeien lopen aan de overkant van de weg omdat het gras bij huis op is. Het over de weg zetten en ophalen van de koeien vergt tijd en geregel met buren. Boer controleert dagelijks de waterpompen. Daarnaast is augustus altijd een drukke afkalfmaand. De zomer als vakantieperiode schikt Boer niet, dus breng ik mijn vakantiedagen in-en om de boerderij door. Dagjes uitgaan kan wel. Ik heb dankzij Boer vooral de Achterhoek en Overijssel goed leren kennen.
Ik was in een vorig leven op het strand te vinden op vrije dagen. We woonden in Haarlem, vlakbij de zee. We fietsten door de duinen naar Bloemendaal of Zandvoort of gingen naar het spartelmeertje in de duinen. Radiootje mee, broodjes en drinken want er was nog geen horeca. Verbrand kwamen we thuis en liepen het huis vol met zand. Ik verdiende met een buurmeisje geld met een archeologisch museum in de schuur. De duinen lagen vol met botjes van konijnen en vogels. Die namen we mee en maakten er nieuwe dieren van. Eén dier noemden we de konijnvogel, u raadt het al, een beest met lange oren en vleugels. We vroegen tien cent entree. Van de entreegelden konden we mooi op Zandvoort een ijsje kopen.
De moeder van mijn vriendinnetje had een Renault 4 en nam ons regelmatig mee naar Riche, een extreem ordinaire strandtent vol Hans van Willigenburgbruine badgasten en gouden schakelarmbanden. Zwemmen in hoge golven, dat was het hoogtepunt. Ik ben als kind eens bijna verdronken, de ene na de andere golf kwam over me heen en trok me onder water. Ik dacht dat mijn laatste uur had geslagen. De volgende dag ging ik weer zwemmen. Het was groots en spannend, de zee. Het meest teleurstellend waren de dagen dat de wind verkeerd stond en er zoveel kwallen waren dat je de zee niet in kon.
In de jaren 70 kwamen er opeens hordes hardpratende Duitse toeristen naar Zandvoort. “Laat ze op hun eigen strand gaan liggen, ze hebben lang genoeg op ons strand gelegen,’’ sprak mijn anti-Duitse vader.
Mijn middelbare school stond in Heemstede. Na schooltijd fietsten we op mooie dagen via Aerdenhout naar Zandvoort. Er was altijd wel een klasgenoot met een surfplank op het strand. Of we gingen ’s avonds een visje eten, namen een duik en fietsten weer naar huis. In de winter met een kater uitwaaien, dat hoorde er ook bij.
Vorig jaar was ik een paar dagen op camping de Lakens in de Kennemerduinen, waar een vriendin haar vakantie doorbracht. Ik was ’s morgens al vroeg wakker en besloot een strandwandeling te maken. Ik liep door de nog verlaten duinen, klom naar boven en zag de zee. Net als vroeger. Ik moest ineens heel hard huilen. Ik realiseerde me ineens hoe ik afgesneden ben van mijn wortels. Het strand speelt nauwelijks meer een rol in mijn bestaan; ik ben nu een landvrouw op een boerderij. Vroeger was het strand van mij, het was mijn achtertuin. “Wat zijn er weer veel toeristen,” zeiden we vroeger. Nu ben ik er zelf een.