Op de vraag ‘’Wat wil je later worden Irene” schijn ik als kind te hebben geantwoord: “Jezus, of iemand die niet hoeft schoon te maken.”
Ik heb het in Amsterdam redelijk voor elkaar: ik woon zo klein dat er weinig schoon te maken valt. Het balkon is één vierkante meter zonder gras. Dat kan ik net aan.
Sinds ik met Boer verkeer heb ik ineens te maken met een boerderij en grond. Je moet een gegeven erf niet in de bek kijken, maar als ik een keer onkruid weghaal, dan zitten de luiken en buitendeuren allang weer onder de spinnenwebben. Ik schoffel altijd achter de feiten aan. Ik houd van dingen die af zijn en dat begrijpt onkruid niet.
Ik heb zelf weinig last van troep, maar de rest van de Achterhoek is enorm aangeharkt. Ik ben net iets teveel vrouw om me niets aan te trekken van de mening van anderen. Vaak komt commentaar via via, maar kennelijk was het de laatste tijd zo’n bende, dat het direct werd gezegd: “Moet het onkruid niet eens weg?”
Dus trof ik mezelf mokkend op mijn knieën aan met een mesje om kilo’s onkruid tussen de tegels weg te snijden.
Soms is er een moment in je leven dat het perspectief kantelt.
Begin juni lag er een briefje voor de deur: “Er zitten uiltjes in jullie nestkast, we komen terug om ze te ringen.”
Afgelopen week was het zover. Eén uilenmeneer klom op een ladder en trof maar liefst vijf uiltjes in onze kast aan. “We hebben geluk!’’ zeg ik.
“Ja,’’ zegt de uilenmeneer, “Uilen houden van rommelige erven; hoe schoner het erf, hoe minder geschikt het leefgebied voor een kerkuil is.’’
Eindelijk waardering en nog wel van een uil! Dat ga ik voortaan gebruiken als reden voor de zooi op het erf: “Wij willen heel graag kerkuilen, daarom ruimen we niet op. Binnen voor de zekerheid ook maar niet.’’