Dinsdag landde ons vliegtuig uit tropisch Suriname in de sneeuw op Schiphol. We wisten beschamend weinig van dit prachtige land vol natuurschoon en relaxte mensen. We spraken mensen aan in het Engels, tot het doordrong dat Nederlands toch echt de officiële voertaal is. Ik heb zes jaar geschiedenis gehad, maar aan ons koloniale verleden werden weinig woorden vuil gemaakt. Balkenende roemde in 2006 onze VOC-mentaliteit, waarmee hij de Surinaamse gemeenschap enorm schoffeerde. De VOC verhandelde een miljoen slaven in Azië en de West-Indische compagnie haalde meer dan 550.000 slaven naar het Caraïbisch gebied. Op de paar plantages die nog in gebruik zijn voor toerisme en de lokale markt, komen deze getallen tot leven. Het werk op de plantages was immens zwaar en de straffen waren walgelijk. Onze gids vertelt dat het slavernijverleden een diep trauma is, maar dat hij zich liever op de toekomst richt: ‘Jullie horen alleen negatieve dingen over Suriname. Over Bouterse en drugs. Maar we zijn ook levensgenieters. We houden van hangmatteren, Parboreren (bier drinken) en praten. Als ik jullie fooi krijg, ga ik feesten tot het op is, daarna ga ik weer aan het werk’, zegt hij met zijn typisch Surinaamse schaterlach.
Op een dag raken we in gesprek met een groep Parborerende, oudere mannen die PSV-Emmen kijken onder een boom. Ze werkten hun hele leven in Nederland en wonen nu weer in Suriname.
‘Waar wonen jullie in Nederland’, vraagt er een. ‘In de Achterhoek’, zegt Boer, ‘Dat is in het oosten.’
‘Ja tuurlijk, dat ken ik’, zegt de man, ‘Mijn neef woont in Doetinchem, het vriest er 7 graden en In Friesland schaatsen ze.’
In 2020 komt er een grote overzichtstentoonstelling over Suriname naar Nederland. Verplichte kost, zeker voor Balkenende.