Ik reis door het land om voorleeswedstrijden te presenteren. De hemel zij dank dat alles weer door kan gaan na de coronajaren. Er is iets veranderd. Ik moet op mijn tellen passen. Tijdens het juryberaad speelde ik dinsdag een spel: het fotoboek. Een kind dat meespeelde zei: “Ik wil een foto zien van een vos die in de staart van een eekhoorn bijt. Ik pakte de paardenstaart van het meisje naast me tussen mijn tanden en beet erin. Het was een grappig gezicht, te horen aan de reactie in de zaal. ’s Avonds werd ik gebeld door de moeder van het meisje. Het was te vies voor woorden wat ik had gedaan. Het meisje had haar haren moeten wassen. Ik verontschuldigde me en legde uit dat het in het moment was ontstaan. De leerkracht had mijn vergrijp kennelijk niet kunnen relativeren.
Woensdag kwamen de ouders van een meisje boos op me af: “Ons kind heeft niet gewonnen omdat ze een hoofddoek draagt: discriminatie.” Van de twaalf voorlezers hadden er elf niet gewonnen. Het leven is hard. Toen donderdag een jongen met Marokkaanse roots won (zeg ik het zo goed?) kwam een leerkracht melden dat dít duidelijk een gevalletje positieve discriminatie was.
Organisatoren krijgen steeds vaker mails waarin ouders de uitslag betwisten: hun kind was duidelijk beter dan de winnaar. Zondag moest ik optreden met mijn orkest. We stonden ons met veel mensen in een kleine ruimte om te kleden. Ik hoorde voortdurend: ‘’Sorry dat ik je aanraakte,’’ en ‘’Sorry, ik keek per ongeluk naar je benen.’’ Grapjes, maar toch. Onze zanger zei: ‘’Ik stop met grapjes, je weet nooit. Hij zei jarenlang: “Aan de kant hetero’s, ik ga jullie aanranden.’’ Dat vonden we grappig. Kleedkamerhumor. Als onze kleedkamergesprekken gefilmd waren, dan werden wij allemaal opgepakt. Ik als eerste.