In 1986 kwam een groep Zwitserse plattelandsjongeren via een uitwisseling naar de Achterhoek. De jongelui verbleven in gastgezinnen en zo kwam Andreas op de boerderij terecht. Ze bezochten boerenbedrijven en natuurlijk Amsterdam. De Flevopolder maakte indruk, net als de efficiency waarmee onze boeren werken op de vruchtbare zeebodem. Na het melken sloot Boer aan in het Varsseveldse café. De Radstake op zaterdagavond kon niet ontbreken, dus fietsten de Zwitsers met de meute mee. Een jaar later ging Boer met jongeren naar Zwitserland, waar hij logeerde op de boerderij waar Andreas woonde. Een bedrijf met 20 koeien is normaal: koeien houden in de bergen is een vak op zich. Als wij onze koeien en machines loslaten in de bergen, rollen ze zo naar beneden. Veel boeren werken in de houtbouw, of onderhouden de skipistes. Ze krijgen bergtoeslagen en andere overheidssteun. Zwitserse consumenten kiezen vaak voor lokaal voedsel en waarderen boeren als  landschapsbeheerders. In de jaren die volgden stonden Andreas, Hansueli en Benz regelmatig onverwachts op het erf. Niet voor de koeien, maar vanwege de gezelligheid in de Radstake en café ’t Veertje. Lees: het in hun ogen spotgoedkope bier. Boer wilde de jongens “Cultureel verheffen,” dus nam hij ze mee naar kermissen.

We reisden per trein naar Zwitserland voor een reünie. Alles is er aangeharkt: zelfs zwervers zien er netter uit dan wij. De jongens, mannen intussen, leidden ons rond in hun grotemensenlevens. Boer werden ze niet: ook in Zwitserland stoppen er veel. Met klingelende koebellen op de achtergrond, haalden de mannen herinneringen op. Aan het Schűtzenfest in Ulft, (wenig schűtzen, viel bier) de Radstake, (“1500 jugendliche auf fahrrädern, viel bier”)

“Schön war die jugendzeit,’’ concludeerden ze.