Het was afgelopen week volop in het nieuws: accu’s van e-bikes gaan niet lang mee en een nieuwe kost snel een paar honderd euro.
Ik voelde me bekocht. Betalen om te fietsen: ik zou ervoor betaald moeten worden.
Fietsen is voor mij altijd een straf geweest. Ik associeer het met naar school moeten, door de regen op een bespottelijk vroeg tijdstip. In Haarlem had je altijd tegenwind, altijd.
In Amsterdam pak ik de fiets omdat de alternatieven erger zijn. Met de auto in de stad is slecht voor je gezondheid en portemonnee en trams zijn overvol en ruiken naar zweet. Dus fiets ik op een oud wrak over de grachten, mopperend op zwabberende toeristen. Afleiding genoeg.
In de Achterhoek heb ik het echt moeilijk op de fiets. Rechte wegen met bomen zonder toeristen die je kunt afsnijden, wat moet ik doen onderweg?
En nu wil Boer, sinds hij 50 is, opeens zinloos fietsen. Zonder dat we ergens heen moeten. Dus fiets ik sukkelend achter een blije Boer aan, Om de 5 minuten vraag ik: “Zijn we er al?’’ maar dat is dus de ellende, dat we nergens naartoe gaan. Boer zegt intussen enge dingen als: “Prachtig he, de natuur, echt genieten.’’
Ik ben zo blij dat ik van die fiets afkan dat Boer ook wel inziet dat dit geen leuke vrijetijdsbesteding is.
Maar hij gaf het niet zomaar op: hij leende twee e- bikes bij de plaatselijke fietsenwinkel. Ik stapte op de fiets, zette de accu vol speed en scheurde weg. Ik deed wedstrijdjes met Boer wie het hardst kan fietsen. Afleiding! Ik was als eerste bij het horecapunt. Ik geloof niet dat dit Boers opvatting is van zinloos fietsen, maar hij is blij dat ik enigszins meewerk.
En nu heb ik dus een e-bike en moet ik de komende jaren honderden euro’s betalen om te kunnen fietsen? Ik vrees dat mijn opleving van korte duur is.