De urn met de as van Fidel Castro begon woensdag in Havana aan een reis naar het 900 kilometer verderop gelegen Santiago de Cuba. Daar wordt Castro zondag bijgezet. Castro maakte in 1959 dezelfde triomftocht, maar dan omgekeerd, nadat hij dictator Batista versloeg. Langs de weg staan huilende Cubanen met vlaggen naar hun held te zwaaien. Boze tongen beweren dat, als mensen geen afscheid komen nemen, het communistische buurtcomité dat aan de regering meldt.
Boer en ik hebben goede herinneringen aan het land van Castro. Wij ontmoetten elkaar in 2003 op het vliegveld van Havana, vanwaar we een groepsreis begonnen door Cuba. De singles in onze groep werden ontzettend belaagd. Veel Cubanen wilden het land verlaten en probeerden dat via toeristen. We werden het aanklampen zo zat, dat we deden alsof we een stel waren. Zo is het begonnen.
Castro reisde overal met ons mee. Waar we ook kwamen, Fidel was op televisie. Waarschijnlijk nam hij de revolutie nog eens goed door. Boer en ik zoenden voor het eerst in de sfeerloze lobby van een Oostblokhotel terwijl Fidel op de achtergrond vier uur achter elkaar praatte. Het leek ons niet verstandig om te vragen of de televisie op een ander net mocht. Voor je het weet ben je staatsvijand.
We wilden graag een ritje maken met een oldtimer. We vroegen de receptionist van een hotel of hij een chauffeur kende met een oude Amerikaanse slee. De man keek schichtig rond, maakte een ‘mondje-dichtgebaar’ en fluisterde: ‘’Mañana, al las 7.00’’ en wees naar een steegje.
De volgende ochtend stond er een schitterende oldtimer klaar. De chauffeur duwde ons de auto in en fluisterde ‘’Bajo, bajo!’ wat zoiets betekent als ‘laag blijven.’ We mochten alleen rechtop zitten als we door het platteland reden. Zo lagen we op de achterbank. Wat weer een goede aanleiding was om te zoenen.
Fidel, bedankt.