Ik bevond me vorige week ineens in een kledingwinkel.
Tussen twee voorstellingen door moest ik tijd stukslaan in Wageningen. Na een wandeling en het beantwoorden van mails, had ik nog twee uur over. Ik besloot te gaan winkelen, terwijl ik er normaal gesproken alles aan doe om dit te vermijden.In pashokjes onder Tl-licht mijn vetrollen bestuderen is geen hobby. Sneakers en spijkerbroeken: ik koop via internet altijd hetzelfde, hooguit in een andere kleur. Of ik vraag aan een vrouw met een leuke jas, waar ze die kocht. Ik fotografeer het label en bestel dezelfde in mijn maat. Als ik een weekendje wegga met vriendinnen moet er soms ook gewinkeld worden, of geshopt zoals het inmiddels heet. Soms mag ik in de tussentijd naar een museum, maar meestal moet ik mee onder het mom: samen uit, samen thuis. Ik zit al snel tussen de oudere mannen op een stoel naast pashokjes, of op een bankje voor de winkel.
Als kind vond ik winkelen leuk. Makkelijk ook, want ik wilde hetzelfde als mijn vriendinnen.
Met Kerst naar de kerk: nieuwe jurk. Voorlezen tijdens mijn communie: nieuwe jurk. Grootouders 50 jaar getrouwd: nieuwe jurk.
“Kan ik u helpen?” hoorde ik in een Wageningse winkel. Mijn grootste angst: aangesproken worden door hulpvaardige verkoopsters. Ik keek de vrouw paniekerig aan en zocht koortsachtig naar een geschikt antwoord. Het cliché “Ik kijk alleen maar even,” kreeg ik niet over mijn lippen. Dus zei ik: “Ik moet nog offertes maken.” Dat vond ze niet grappig en ze droop af. Het moment van zweten was voorbij. Maar ineens stond ze achter me: “Wat een leuke frisse lentetinten he?” Ik dacht net “Wat een akelige fluoriscerende kleuren,’’ maar perste er “Nou en of” uit. Ik vluchtte de winkel uit.
In een café bestelde ik via internet hetzelfde fluwelen vestje dat ik al heb.