Tot nu toe kwam ik redelijk vlekkeloos in de media, dankzij hulp van visagisten.

Ze werken je wallen weg en zorgen ervoor dat je ogen drie keer groter lijken.

Een visagist vertelde dat veel vrouwen per se hun eigen make-up willen doen voor ze op televisie komen.

Daar moet ik niet aan beginnen: ik ben een vlekkerig type. Dat heb ik van mijn moeder. Als zij zich opmaakte, zat haar oogschaduw overal, behalve op haar ogen en de foundation was drie tinten te donker, met een duidelijk zichtbare grens zodat er een wit nekje onderuit piepte. Ze leek soms op Hans van der Togt in zijn bruinste dagen.

Ik doe mascara en lippenstift op: verder blijf ik van make-up af.

Ik kreeg ooit van een vriendin een workshop ‘kleuranalyse’ cadeau.

Ik moest onderzoeken of mijn huidtoon warm, koel of neutraal was. Dat kun je zien aan de kleur van je aders. Of ze groen of blauw zijn.

Met behulp van doeken en kleurwaaiers werd ik geanalyseerd als het type ‘warme herfst.’

De andere dames (er waren toevallig geen mannen) concludeerden dat mosgroen me ‘enorm ophaalde’ en dat pasteltinten me ziek doen lijken.

 

Zaterdag moest ik op de foto voor tijdschrift Libelle. Ik ging op zoek naar iets mosgroens, tot de styliste mailde dat ze kleding meenam, passend bij het moodboard van maart: pasteltinten.

Een visagist was er niet vanwege de strengere coronamaatregelen.

De styliste en fotografe mochten niet in mijn buurt komen. Ze probeerden het op afstand: ‘Deze kleur oogschaduw moet je alleen op je bewegende ooglid smeren.’ en ‘Laat de rouge via je jukbeen uitlopen.’

Hun handen jeukten om het zelf te doen. Terecht: mijn innerlijke Pipo de Clown kwam naar boven.

Op de laptop zag de fotografe pas dat ik lippenstift op mijn tanden had: ‘Dat fotoshop ik wel weg.’ Weer gered.